Ik moet iets beloven. Vanuit de grond van mijn hart, samen met alle harten om mij heen. Iedereen in banken, gedraaid naar het minimeuze spektakel voor onze ogen, van water op huid. Een baby wordt gedoopt, vastgehouden door een van zijn ouders, het hoofdje boven een vont. In het vont lauwwarm water, om het vont heen tekst ‘Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt mijn’. In het doopvont gaat een dopende hand die lichtelijk vloeistof meeneemt naar boven, naar boven het hoofdje en het daar laat rusten. Het water is een teken en zegel, een symbolische daad om te zeggen ‘hij is van U’. En bij die daad horen beloftes. De moeder, de vader zeggen beiden ‘ja’, laten het opgroeien met kennis en liefde van God. En dan richten de dopende handen zich op mij, op ons. ‘Ja’, wij zullen het kind begeleiden, omarmen, onderwijzen en tot ons nemen als gemeente.
Wat voor belofte spreken wij uit? Welk deel van een opvoeding, of verder-onderwijzen nemen wij op ons als we het leven van KONT verder helpen? Het is al iets, haar biologische moeder geeft haar over en vertrouwt met alle vertrouwen dat wij er blijven zijn. Misschien zijn we haar een belofte schuldig, niet in de vorm van een doop, maar op een andere manier. Er wordt al actie ondernomen, er worden dingen uitgepakt, geprobeerd, we proostten er laatst nog op. Laten we dan beloven het te laten verder groeien.